Het was oorlog maar toch had ik een gouden jeugd
Geschreven door Nieuwsredactie Op 2 mei 2020
Tot 5 mei delen we persoonlijke verhalen van mensen die de oorlog hebben meegemaakt. Verhalen van onze eigen inwoners, welke door het college van burgemeester en wethouders zijn geïnterviewd over hun herinneringen aan de oorlog.
Aan het woord is mevrouw Pieneman-de Jonge. De oorlogsherinneringen van deze inwoonster van Duivendrecht zijn dankzij haar positieve levenshouding niet louter triest. Vooral de blijdschap van de bevrijding moet blijven hangen als we binnenkort 75-jaar bevrijding vieren, vindt ze.
Ik ben in gesprek (telefonisch vanwege de Coronamaatregelen) met Netty Pieneman-de Jonge. Al 82 jaar woont ze in de Kloosterstraat. Ze heeft zich goed voorbereid op dit interview en alvast wat krantenartikelen opgezocht. Ze vertelt trots over twee eerdere interviews in 2017 door een journalist van het blad Oneindig Noord-Holland. Destijds in het kader van de Nationale Viering van de Bevrijding in Noord-Holland.
Het eerste artikel ging over de Beatrixpop. Netty werd namelijk zes weken na de geboorte van prinses Beatrix geboren, op 14 maart 1938. Daarom kochten haar ouders een speciaal cadeau voor hun dochtertje: de Beatrixpop. Tijdens de oorlogsjaren werd de pop verstopt in de linnenkast.
In artikel twee stond de bijzondere relatie tussen Netty en “haar Canadees” centraal. Netty weet nog dat iemand op 4 mei op een fietsje door de straat reed en riep: “we zijn bevrijd, we zijn bevrijd!”. Enkele dagen na de bevrijding stond ze als zevenjarige met haar rood-wit-blauwe vlaggetje de stoet legergroene Canadese voertuigen toe te juichen. De stoet kwam over de Weesperzijde vanuit Diemen en reed richting de Omval en de Berlagebrug naar het Museumplein. Netty wordt nog enthousiast als ze vertelt: “Een van de wagens stopte en een soldaat gebaarde dat ik een kommetje van mijn handen moest maken. Dat werd gevuld met sigaretten en chocolade. Mijn grote broer Ger en mijn vader zaten ook op bovenop een van de wagens. We zwaaiden uitbundig naar elkaar!”
De Canadezen bleven nog enige tijd om de orde te handhaven. Een aantal daarvan woonde de eerste tijd in de Kloosterstraat. Vader en de vijftienjarige broer Ger spraken Engels en hadden goed contact met de Canadezen. Moeder zorgde voor gestreken uniformen. De 22-jarige Canadees Edward Glover had een zusje in dezelfde leeftijd als Netty en bouwde een leuke band met haar op. Toen Edward terugging naar Canada gaf ze een Wilhelmina lepeltje mee. Netty kreeg een foto van Edward. De twee hielden nog lang contact.
Netty vertelt met veel passie, ze doet haar verhaal graag. Eerder is haar gevraagd haar verhalen op te schrijven, maar daar voelt ze niets voor. Haar liefde voor geschiedenis is aangewakkerd door de bevlogen geschiedenisleraar Grimme. Ze kan zich zijn verhalen nog goed herinneren. In kersttijd droeg meester Grimme voor in de Oude School, na afloop kregen ze een appel en een boek van Kluitman. Sinds haar pensioen is ze actief geworden bij de Stichting Oud Duivendrecht. Daar deelt ze met onder andere Jo Blom en Ans Quirijnen de passie voor de -lokale- geschiedenis.
Netty beschrijft Duivendrecht in oorlogstijd: Het Clarissenklooster stond er toen nog. Ik ging naar de kleuterschool nabij de Oude School, dat later door brand werd verwoest. Je kon de school alleen bezoeken als je zelf je eigen tafeltje en stoeltje meenam. Ze vertelt dat ze met haar grootvader in de wetbuurt liep en hoe hij dorpsgenoten, fluisterend waarschuwde voor de Duitsers, voor de razzia in Duivendrecht. Hoe de huizen naast de garage in Kloosterstraat werden gevorderd om Duitsers te huisvesten en hoe deze groep stilletjes de panden verliet in mei. Netty heeft een afschrift van zo’n vordering. De bewoners moesten vervolgens zelf maar uitzoeken waar ze gingen wonen.
Toch had Netty ondanks de oorlog een gouden jeugd, zegt ze. Opa had het huizenblok in de Kloosterstraat zelf laten bouwen. Daar woonde de hele familie gezellig dicht bij elkaar. Broer Ger speelde piano en met de hele familie werden kinderliedjes gezongen.
Over de donkere kant van de oorlog vertelt Netty dat ze als jong meisje wel bommen heeft zien vallen op de Zuidergasfabriek bij de Amstel. Dat beeld staat in haar geheugen gegrift. Soms komt de oorlog terug in haar gedachten: als ze een vliegtuig hoort overvliegen of als op de eerste maandag van de maand het alarm getest wordt. “Die rottige sirene” noemt ze dat. De enige keer dat ze haar moeder heel boos heeft gezien, was omdat ze een keer niet direct naar huis kwam toen de sirene afging.
Haar grootouders, die de Eerste Wereldoorlog hadden meegemaakt, adviseerden om kapucijners te hamsteren. Netty vertelt fier dat ze die nog steeds graag eet, ook al stond het in de hongerwinter minstens drie keer per week op het menu. Er was ook verdriet te verwerken in haar familie. Tante Gonnie, het Joodse pleegzusje van haar vader, kwam in 1944 in Bergen-Belsen tragisch aan haar einde. Reden voor Netty om later samen met haar zoon Bergen-Belsen te bezoeken om namens de familie afscheid te nemen.
De echtgenoot van Netty werd later nog met de gevolgen van de oorlog geconfronteerd. Tijdens een studie bleek dat hij belangrijke basiskennis uit klas 4 en 5 had gemist. Omdat er in de laatste oorlogsjaren geen kolen waren om de school te verwarmen, was de school gesloten. Voor het eerst hoor ik de uitdrukking “Geen kolen, geen school”.
Netty komt uit een warm, liefdevol gezin. Zelf denkt ze dat haar geloof haar heeft ingegeven niet te zeuren en als je het goed hebt dat ook met anderen te delen. Zo zorgde de familie tijdens de oorlog ook nog voor het eten van een arm gezin uit Amsterdam.
Netty zegt nog zoveel te kunnen vertellen, maar voor nu ronden we het verhaal af. Tot slot vraagt Netty of ik het boek van Ruud Siekerman over de Joodse inwoners van Ouder-Amstel 1900-1950 heb gelezen. Haar advies: leg het boek na twee familieverhalen even weg “anders overdondert het je…..”